dinsdag, november 11th, 2008
Voor het CBK Utrecht schreef Hans Venhuizen het projectplan VEENBREED. VEENBREED laat een drietal projecten de cultuur de verbinder zijn tussen het landschap van gisteren en dat van morgen.
Inleiding
De mythe wil dat de term Groene Hart is uitgevonden door luchtvaarpionier Albert Plesman, de oprichter van de KLM. Vliegend boven het westen van Nederland zag hij ‘een ring van steden aan de rand van een grote groene ruimte’. De ring van steden noemde hij de Randstad en de groene leegte daartussenin het Groene Hart. Evenals het ontstaan van haar naam bleef het Groene Hart zelf lange tijd een mythe. Uitbundig bezongen door liefhebbers van het landschap die er de essentie van het Hollandse cultuurlandschap in herkennen, maar ambivalent benaderd door de verschillende overheden die er decennialang mee hebben geworsteld om de gewenste bijzondere status ook in daadwerkelijk beleid te verankeren. Naast de bakermat van het Hollandse cultuurlandschap zagen deze overheden het gebied toch vaak als een leegte met potentie midden in het dichtsbevolkte deel van ons land. Maar inmiddels lijkt het zo ver. Het Groene Hart onworstelt zich aan de mythe en wordt werkelijkheid. Maar dat houdt geenszins het einde van de ruimtelijke ontwikkelingen in. Een kluwen van initiatieven, ambities, wensen en gebeurtenissen claimt en disclaimt het Groene Hart voortdurend.
Het Groene Hart in zijn oorspronkelijke vorm van op het water veroverd veenweidegebied, heeft sinds de Tweede Wereldoorlog al een paar aanvalsgolven moeten verwerken. Eerst bestormden de infrastructuur en de verstedelijking het gebied. In tegenstelling tot ‘normale’ rand-zones van grote steden, zoals Parijs of Londen, die door de groei van de stad alleen maar groter worden, gebeurt bij de Randstad juist het omgekeerde. Wanneer de Randstad groeit, krimpt haar rand het Groene Hart en verdwijnt zelfs op den duur. Zelfs wanneer ze in essentie nog grotendeels zou blijven bestaan, wordt ze recentelijk meer en meer aan het zicht onttrokken. Als een golf van lintbebouwing worden de ‘zichtlocatie’ bedrijventerreinen langs onze hoofdwegen uitgerold. Maar de bedrijven in het zicht verstoren juist het zicht op het achterliggende landschap. Natuurontwikkeling vormde een volgende aanvalsgolf op de kwaliteiten van het cultuurlandschap. De laatste twintig jaar is de ontwikkeling van natuurgebieden boven het instandhouden van het cultuurlandschap gesteld en leken grutto en roerdomp hoger in de ecologische pikorde te zitten dan koe en schaap. Momenteel zitten we midden in de ‘watergolf’, de urgente en vaak rigoreuze aanpassingen van het landschap met het oog op de verwachte gevolgen van de klimaatveranderingen. Één ding hebben deze aanvalsgolven gemeen, iedere keer zitten de agrariërs in de verdediging. Niet vanwege een aangeboren weerstand tegen verandering, integendeel, deze claims gaan domweg ten koste van het agrarisch productiegebied in het Groene Hart. En precies dit is de eigenlijke essentie van het Groene Hart. Het gebied is namelijk op het moeras veroverd om te dienen als agrarisch productielandschap en is eeuwenlang door boeren ontwikkeld, vormgegeven en verzorgd tot het cultuurlandschap dat we nu zo waarderen.
Zorg met behulp van koeien
Al tientallen jaren stapelt zich visie op visie over het Groene Hart, buitelen cultuurhistorici, landschapsbewakers en natuurliefhebbers over elkaar om de kwaliteiten ervan te bewijzen, maar gaan lokale bestuurders, onder het mom van de beoogde lokale economische gezondheid, waar mogelijk hun eigen weg met het toelaten van nieuwe bebouwing. Een indrukwekkende hoeveelheid Pacten, Convenanten, Programmabureaus, Stuurgroepen, Uitvoeringsprogramma’s, Atlassen en Projecten doen hun best om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen en gewenste ontwikkelingen te veroorzaken. Maar de grens hiertussen is vaak ook slecht te trekken omdat natuurlijk niemand naar stilstand streeft en iedereen óók oog heeft voor de kwaliteiten van het landschap. De intenties zijn uitgesproken en de kwaliteitswensen geformuleerd. Het gaat nu vooral om het tot uitvoer brengen van die intenties en die kwaliteitswensen in daadwerkelijke en aansprekende voorbeelden om te zetten.
Terwijl aan de onderhandelingstafels min of meer harde afspraken worden gemaakt en op de tekentafels de plannen verder worden uitgedacht, gaan op de ‘werkvloer’ de ontwikkelingen gewoon door. Een opvallende rol in die dynamiek spelen de agrariërs. Jarenlang zaten deze in de hoek waar de klappen vallen. Natuurgebieden, waterberging, woningbouw en infrastructuur claimden hun productiegebied waarbinnen zij druk doende waren om keer op keer nieuwe Brusselse regels en de ontwikkelingen op de wereldmarkt te verwerken. Maar deze regels en de hoge grondprijs dwarsbomen recentelijk de ‘natuurlijke’ ontwikkeling van het boerenbedrijf: schaalvergroting. Uit de media doemt een beeld op van een niet aflatende stroom aan stoppende boeren waaruit we lijken op te moeten maken dat de landbouw het landelijk gebied steeds meer disclaimt. Maar juist de stagnatie in de landbouwkundige ontwikkelingen manifesteert zich steeds meer als motor voor een nieuwe dynamiek. Boeren gaan zich namelijk toenemend ‘verbreden’. Ze zoeken met hun voedselproductie opnieuw direct contact met de omliggende steden, ze specialiseren zich op bijzondere streekproducten of gaan zich met landschapsproductie bezighouden. Ter promotie en ondersteuning van dat laatste worden zelfs agrarische natuurverenigingen opgericht zoals Vockestaert in Midden-Delfland of de Utrechtse Venen. Naast het verrichten van deze ‘groene diensten’ stellen steeds meer boeren hun bedrijven open voor educatie, recreatie en zorg en maken daarmee (een deel van) hun inkomen los van de voedselproductie.
In Noord-Holland kregen in het voorjaar van 2007 de eerste ‘zorgboeren’ hun diploma. Zorgboeren hebben weliswaar een agrarisch productiebedrijf maar bieden bij hun bedrijfsvoering dagbestedings-en therapieplaatsen aan voor onder andere gehandicapten en ex-verslaafden. Deze zorgtaak is als inkomstenbron vaak belangrijker dan de feitelijke agrarische productie. De boeren maken geen melkproducten met assistentie van zorgbehoevenden maar produceren in feite zorg met behulp van koeien. Het zorgboerenbestaan markeert niet de breuk maar juist weer het herstel van de eeuwenoude relatie van agrarisch gebied met de stad. Boeren voorzien van oudsher in de behoeftes van de stad die alleen op het open ommeland konden worden gefaciliteerd, zoals met de productie van voedsel. Maar in de periode sinds de Tweede Wereldoorlog zijn stad en platteland steeds meer van elkaar vervreemd geraakt. Evenals in de stedenbouw was er sprake van een extreme functiescheiding. De wederopbouwboeren leverden niet meer aan de stad maar aan de wereldmarkt en de stedelingen haalden hun voedsel niet meer bij de groenteboer maar in de supermarkt. Met het leveren van zorg wordt de hechte relatie tussen stad en platteland hersteld. In de toekomst, wanneer de boeren zich nog meer gaan toeleggen op recreatie en bijvoorbeeld waterbergingsopgaven en zuivering van lucht en water taken van de steden gaan compenseren, zal deze relatie alleen maar hechter worden.
Visie verboden
In plaats van de boer te zien als een aan de tucht van de wereldmarkt en Brussel overgeleverde voedselproducent, die gevangen in een vicieuze spiraal van bedrijfsinnovatie en schaalvergroting maar door draait, moeten we hem zien als iemand die in het agrarische landschap dingen produceert die de omliggende steden nodig hebben, zoals zorg, openheid, natuur en recreatie. Dan gaat er een wereld van nieuwe productiemogelijkheden open. Daarmee is de boer feitelijk ook de belangrijkste cultuurhistorische constante in het gebied. Niet in zijn gedaante van wederopbouwboer, de na-oorlogse industriële agrariër die met allerlei technische vernieuwingen vooral zijn productie veredelt, zelfs als dat ten koste gaat van het landschap. Nee, de boer van zo’n honderd jaar geleden. Een boer die wilde produceren en dat moest doen in een moeilijk landschap. Hij bedacht daarvoor op de kleine schaal inventieve ingrepen waaruit het landschap vervolgens ontstond dat we nu als het meest waardevolle Hollandse cultuurlandschap kennen. Niet een op de tekentafel verzonnen landschap dat in één klap met grote machines wordt aangelegd en vervolgens duur moet worden onderhouden, maar een landschap dat met fijngevoel wordt gemaakt en zich voortdurend continueert door steeds nieuwe ambities en problemen voor nut, lust én verbijzondering in te zetten. Deze innovatieve boer is weer meer in opmars als pionier, entrepreneur en uitvinder. Pionier in nieuwe bedrijfsvormen in het Groene Hart, entrepreneur in het vinden van financierings en subsidiemogelijkheden en het omgaan met de uitgebreide en ingewikkelde regelgeving en uitvinder in nieuwe vormen van zorg, educatie en recreatie. Deze boer is niet gebaat bij wéér een visie op het Groene Hart in 2040 die na de opstelling via een langdurig overlegproces met vele partijen met tegenstrijdige belangen een nog véél langer en ongewisser realisatietraject wacht. Deze boer maakt vandaag plannen om morgen met de realisatie daarvan te kunnen beginnen. Als hij moet wachten op de resultaten van ‘de visie’ is zijn bedrijf al lang bankroet. Deze boer is niet gebaat bij de hoopvolle vooruitzichten voor 2040, maar bij daadkrachtige ondersteuning in verbetering, ontwerp, vormgeving en marketing van de producten die hij morgen op de markt wil brengen. Daarmee krijgt hij het respect voor zijn rol als schepper, drager en ontwikkelaar van het cultuurlandschap die hij al eeuwenlang heeft.
VEEN BREED
Het project VEEN BREED gaat kennis en netwerken van ontwerpers en kunstenaars ter beschikking stellen van degenen die zich steeds meer ontpoppen als de meest creatieve vernieuwers van het gebied, namelijk de boeren. In de afgelopen jaren heeft het project Zangsporen in het hart van het Groene Hart, de Hollandse en Utrechtse Venen, al veel kunstenaars en ontwerpers betrokken bij de veranderingen in het gebied. Er werden ondermeer onverwachte cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied aan het licht gebracht en kunstenaars betrokken bij het ontwerpen aan nieuwe natuur. Via de ‘polderwachter’ en evenementen zoals de ‘dag van het veen’ werden bijzondere kanten van het gebied zichtbaar gemaakt. VEEN BREED stelt de boeren centraal en gaat zich voor dit doel als ontwerpadviesbureau vestigen in Kamerik. Kamerik en het buurdorp Kanis maken deel uit van de gemeente Woerden. Kamerik is een nog weinig ontdekt deel van de Venen waar bewoners en ondernemers hard sleutelen aan de eigen kwaliteiten en het uitdragen daarvan. Binnen VEEN BREED worden drie projecten ontwikkeld die in de volgende hoofdstukken worden toegelicht. In ‘De waarheid van de koe’ wordt het op te richten ontwerpadviesbureau toegelicht. In ‘Streven naar de Groene Lijn’ vindt u informatie over het ‘rode draad’ project van het bureau en in ‘Het streekmuseum van de toekomst’ wordt het onderzoeksproject verder uiteengezet. De verschillende projecten worden hier afzonderlijk gepresenteerd maar uiteindelijk in samenhang ontwikkeld. Ze voeden en versterken elkaar met informatie en contacten en zijn dan ook niet los van elkaar te zien. Als eerste daad zal VEEN BREED een aantal ‘VISIE VERBODEN’ borden plaatsen aan de toegangswegen van het Groene Hart. Niet om het kijken in de toekomst te ontmoedigen maar om aan te geven dat die toekomst morgen al begint en er voorlopig geen behoefte meer is aan gebiedsvisies die het perspectief zeer ver in de toekomst leggen.
VEEN BREED
Bureau voor breed Groenharts transformatieadvies
Van: Hans Venhuizen
Voor: Centrum Beeldende Kunst Utrecht